Aanbodfactoren
De grootheden die de omvang van de
productiecapaciteit bepalen. De aanbodfactoren zijn de omvang en kwaliteit van de kapitaalgoederenvoorraad, de omvang en kwaliteit van de
beroepsbevolking, de omvang en kwaliteit van de natuurlijke hulpbronnen en de
technische ontwikkeling.
Accijns
Een indirecte belasting. Het is in principe een instrument van de overheid om de consumptie af te remmen, aangezien het wordt geheven op goederen die een schadelijke werking hebben, maar is eveneens een belangrijke bron van inkomsten.
Afgeleide productiefactor
Kapitaal. Dit is oorspronkelijk niet aanwezig en moet dus eerst gemaakt worden met de
oorspronkelijke productiefactoren natuur en
arbeid, en met behulp van reeds eerder geproduceerde
kapitaalgoederen.
Afschrijvingen
Waardeverminderingen van de vaste
kapitaalgoederen. Macro-economisch zijn de afschrijvingen gelijk aan de
vervangingsinvesteringen. Jaarlijks wordt een bedrag gereserveerd om na zekere tijd een vast kapitaalgoed te kunnen vervangen. In bepaalde gevallen (in de praktijk) kan ook worden afgeschreven op vlottende
kapitaalgoederen, wanneer deze als handelsvoorraad zelfs niet meer tegen de kostprijs verkocht kunnen worden.
Alternatief aanwendbaar
De middelen kunnen voor verschillende doeleinden gebruikt worden. We moeten vanwege
schaarste kiezen hoe ze worden ingezet.
Anti-cyclische begrotingspolitiek
Overheidsbeleid dat gericht is op het dempen van de conjunctuurgolven. De overheid moet dan in tijden van
hoogconjunctuur de
effectieve vraag verminderen door haar uitgaven te matigen of de belastingdruk te verhogen en vice versa. Dit beleid is gebaseerd op de theorie van Keynes.
Arbeid
De mens als
productiefactor. Het is een oorspronkelijke
productiefactor, waarvan de kwaliteit door veel zaken bepaald wordt, zoals scholing. Zie ook
loon.
Arbeidsinkomensquote
De
loonsom in de ondernemingen en financiële instellingen plus het
toegerekend arbeidsinkomen van de
zelfstandigen als percentage van de
netto toegevoegde waarde van de ondernemingen en financiële instellingen.
Arbeidsproductiviteit
De productie van een werknemer per tijdseenheid. Zie gemiddelde
arbeidsproductiviteit.
Asymmetrische informatie
Houdt in dat in een economische transactie de ene partij meer informatie heeft dan de andere partij. Zie
moral hazard en
negatieve selectie.
Automatisering
De
productiefactor arbeid wordt vrijwel volledig vervangen door
kapitaal, zelfs op het terrein van het besturen en controleren van het productieproces.
Autonoom
Onafhankelijk (van het nationaal inkomen). De autonome consumptie,
investeringen en
overheidsbestedingen zijn onafhankelijk van het
nationaal inkomen. In de vergelijking C = cY + Co is Co de autonome consumptie. Autonome grootheden zijn altijd
exogene grootheden.
Baisse
Periode van
laagconjunctuur. Zie
recessie.
Basisinnovaties
Technologische doorbraken die breed worden toegepast. Volgens Schumpeter zijn ze een verklaring voor de
lange golf.
Basisjaar
Grondslag bij de berekening van indexcijfers. Een grootheid wordt in het basisjaar op 100 gesteld. Doordat de koopgewoonten veranderen - bijvoorbeeld door introductie van nieuwe producten - veranderen de wegingsfactoren. Wanneer de afwijking te groot wordt, kiest men een nieuw
basisjaar.
Behoeften
De mens streeft ernaar in deze te voorzien.
Belastingen
Door de overheid opgelegd aan belastingplichtigen, zonder dat er een directe tegenprestatie van de overheid tegenoverstaat.
Belastinglek
Zie
inkomenslekken.
Beroepsbevolking
Het deel van de totale bevolking in de leeftijd tussen de 15 en de 65 jaar, dat tenminste 12 uur per week kan en wil werken. We maken onderscheid tussen de afhankelijke
beroepsbevolking, de werknemers en werklozen, en de niet-afhankelijke
beroepsbevolking, de zelfstandige ondernemers.
Besparingen
Het gedeelte van het
nationaal inkomen dat niet voor consumptie of belasting is aangewend.
Bestedingenmethode
Een manier om de hoogte van het
nationaal inkomen te meten. Men kijkt dan naar de batenkant van de ondernemingen, waar de bestedingen van de consumenten en de ondernemingen bij de ondernemingen staan vermeld. In feite wordt gebruik gemaakt van de
identiteit Y = C + I + O + E - M.
Bestedingsaspect van investeringen
Door een besluit om te
investeringen neemt de
effectieve vraag toe. De producenten van
kapitaalgoederen kunnen meer machines, gebouwen of transportmiddelen verkopen en zullen, als hun capaciteit dat toelaat, meer gaan
produceren. Dit bestedingsaspect van de investering gaat aan het capaciteitsaspect vooraf.
Bestedingsevenwicht
De
effectieve vraag is zo hoog dat de
productiecapaciteit precies volledig is bezet. Er is geen sprake meer van
conjuncturele werkloosheid, maar er kan nog wel sprake zijn van
structurele werkloosheid.
Bestedingsinflatie
Een stijging van het algemeen prijsniveau door
overbesteding. Zie
loon-prijsspiraal.
Bewegingstypen in de macro-economie
De
seizoenbeweging, de conjunctuur, de
trend en de lange golfbeweging.
Bezettingsgraad
Het percentage dat aangeeft in hoeverre de
productiecapaciteit wordt benut.
Breedte-investeringen
Een
ondernemer schaft machines aan van een type dat al bij de onderneming in gebruik is. De verhouding tussen
kapitaal en
arbeid blijft gelijk.
Bruto binnenlands product (BBP)
Het BBP heeft betrekking op productie binnen de landsgrenzen.Het is gelijk aan de totale
bruto toegevoegde waarde van de
sectoren ondernemingen en financiële instellingen en overheid. Zie bruto nationaal product (BNP), netto binnenlands product (NBP).
Bruto nationaal product (BNP)
Het BNP van een land heeft betrekking op de
toegevoegde waarde gecreëerd door productiefactoren die eigendom zijn van de burgers en overheid van dat land. Het is gelijk aan het bruto binnenlands product (BBP) minus de
primaire inkomens betaald aan buitenlanders plus de
primaire inkomens van de burgers ontvangen uit het buitenland. Zie
netto nationaal product (NNP).
Bruto toegevoegde waarde
De marktwaarde van de productie (omzet) minus de kosten van de grond- en hulpstoffen en de
diensten van derden. Zie
netto toegevoegde waarde.
Bruto-investeringen
Alle
investeringen van een onderneming, inclusief
vervangingsinvesteringen.
Capaciteitsaspect van investeringen
Dit aspect van
investeringen heeft betrekking op de aanbodzijde van de
economie. Door een investering wordt de
productiecapaciteit groter en neemt het aantal arbeidsplaatsen toe. Dit wordt ook het structurele aspect van
investeringen genoemd. Zie
bestedingsaspect van investeringen.
Categoriale inkomensverdeling
De verdeling van het
nationaal inkomen over
loon,
pacht en
huur,
interest en
winst. Zie
loonquote.
Commerciële economie
In dit vak let men op de positie van de onderneming op inkoop- en verkoopmarkten. Het vaststellen van een reclamebudget voor de verkoop van een goed is een voorbeeld van een probleem uit de
commerciële economie. Een belangrijk onderdeel van de commerciële
economie is de marketing.
Conjuncturele aspect van investeringen
Zie bestedingseffect van
investeringen.
Conjuncturele ontwikkeling
De geleidelijke verandering in de tijd van de
effectieve vraag.
Conjuncturele werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat wanneer de
productiecapaciteit niet volledig is bezet. Deze is te berekenen door het verschil te nemen tussen de werkgelegenheid bij het
bestedingsevenwicht en de door de
effectieve vraag bepaalde vraag naar
arbeid. Of iets anders gezegd: het verschil tussen de werkgelegenheid bij het
bestedingsevenwicht en het
inkomensevenwicht.
Conjunctuur(golf)
De afwijking van de groei van het
nationaal inkomen ten opzichte van de
trend. Deze afwijkingen zijn vaak het gevolg van schommelingen van de
effectieve vraag. De conjunctuur verloopt in de tijd meestal via een golvend verloop. Periodes van hoog- en
laagconjunctuur volgen elkaar op. Een toename van de
effectieve vraag leidt in eerste instantie tot een hoger
nationaal inkomen. Op het moment dat een situatie van
overbesteding ontstaat, kan
inflatie de
effectieve vraag doen dalen. Deze daling kan door de starheid van lonen zodanig doorschieten, dat een situatie van
onderbesteding het gevolg is. Nadat op de langere termijn de prijzen en lonen zich hebben aangepast kan de
effectieve vraag weer stijgen. Deze stijging kan het hele proces opnieuw in werking stellen.
Conjunctuurcyclus
De periode van één conjunctuurgolfbeweging. Bijvoorbeeld de tijd tussen twee toppen.
Consument
Iemand die in staat is om te
consumeren.
Consumentenprijsindex
Geeft de stijging aan van een pakket goederen en
diensten door een modaal gezin gekocht in het
basisjaar. Het is een samengesteld en gewogen
indexcijfer, omdat het uit zeer veel verschillende goederen bestaat, en elk product meetelt naar relatieve importantie. Het samengesteld gewogen prijsindexcijfer wordt berekend door alle partiële indexcijfers te vermenigvuldigen met hun wegingsfactoren en daarna al deze uitkomsten te sommeren.
Consumeren
Zowel
consumeren in enge zin, als
consumeren in ruime zin.
Consumeren in enge zin
Het kopen van goederen door de
consument.
Consumeren in ruime zin
Het gebruiken van goederen door de
consument.
Consumptiefunctie
Deze
gedragsvergelijking beschrijft het verband tussen de geplande,
ex ante consumptie en het
nationaal inkomen. Is de consumptiefunctie bekend, dan is de
spaarfunctie daar gemakkelijk uit af te leiden. Is als consumptiefunctie gegeven: C = cY + Co , dan is de
spaarfunctie S = sY - Co . Hierin is de
marginale spaarquote s, en is gelijk aan (1 - c). Immers de som van de
marginale consumptiequote en
marginale spaarquote is altijd 1.
De Nederlandsche Bank (DNB)
De nationale centrale bank van Nederland. Onderdeel van het Europese Stelsel van Centrale Banken. Belangrijkste taken sinds de invoering van de euro zijn, naast deelname aan het ESCB, het houden van toezicht op financiële instellingen en het bevorderen van een goede werking van het chartale en girale betalingsverkeer.
Definitiegelijkheid
Zie
identiteit.
Depositofaciliteit
Voorbeeld van een permanente faciliteit. Hiervan kunnen kredietinstellingen met een zeer kortlopend liquiditeitsoverschot gebruik maken.
Depositorente
Rente die banken vergoed krijgen over de
depositofaciliteit. De depositorente vormt de bodem voor de geldmarktrente en is dus lager dan de
refi-rente.
Depressie
Een langdurige periode van
laagconjunctuur en
onderbesteding met een negatieve groei van het
nationaal inkomen gecombineerd met een hoge werkloosheid. De verlammende werking die een depressie vaak op de
investeringen heeft, maakt het lastig om uit het dal te kruipen.
Diensten
Onstoffelijke goederen.
Diensten van derden
Diensten die niet door het eigen personeel zijn uitgevoerd, maar door andere bedrijven, zoals
diensten van transportbedrijven en schoonmaakbedrijven.
Diepte-investeringen
Aankoop van
kapitaalgoederen die productiever zijn dan de huidige
kapitaalgoederen die een onderneming bezit.
Directe belastingen
Belastingen over
primaire inkomens.
Duurzame consumptiegoederen
Zowel goederen die een
consument meerdere malen kan gebruiken, als milieuvriendelijke consumptiegoederen.
Econometrie
Wetenschap die zich bezighoudt met het zoeken van oorzakelijke verbanden tussen economische grootheden door middel van statistische analyse.
Economie
Bestudeert de verschijnselen die samenhangen met de
schaarste. De
schaarste van de goederen dwingt ons om te kiezen.
Economische en Monetaire Unie (EMU)
Op 1 januari 1999 is de derde en laatste fase van de Economische en Monetaire Unie ingegaan. Landen die hieraan deelnemen, hebben hun nationale valuta ingeruild voor de euro en daarmee het monetaire beleid van de nationale centrale banken overgedragen aan de Europese Centrale Bank.
Economische kringloop / kringloopschema
Geeft in een gesloten schema weer hoe de geld- en goederenstromen zich tussen de
sectoren bewegen als in een bloedstroom. Het kringloop idee is afkomstig van François Quesnay.
Effectieve vraag
De
ex ante bestedingen van consumenten en ondernemingen. Zie evenwichtsinkomen,
onderbesteding,
overbesteding.
Endogene grootheden
De hoogte van endogene grootheden vinden we door de hoogte van de bijbehorende
exogene grootheden in het
model in te vullen en vervolgens het
model op te lossen.
Enkelvoudig prijsindexcijfer
Het
indexcijfer van één product of van een groep producten. Het
consumentenprijsindex is opgebouwd uit verschillende partiële indexcijfers.
Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB)
Bestaat uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de centrale banken van alle vijftien lidstaten van de Europese Unie. Het belangrijkste besluitvormende orgaan van het ESCB is de Raad van Bestuur van de ECB.
Europese Centrale Bank (ECB)
Onderdeel van het Europese Stelsel van Centrale Banken dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het monetaire beleid.
Evenwichtsvoorwaarde
De noodzakelijke voorwaarde waaronder een
model in evenwicht is. In het eenvoudige keynesiaanse
model is de evenwichtsvoorwaarde dat het
nationaal inkomen gelijk is aan de
effectieve vraag, zodat de
besparingen gelijk zijn aan de
investeringen.
Ex ante
Vooraf gepland, als in de geplande consumptie en de geplande
investeringen die samen de
effectieve vraag vormen.
Ex post
Achteraf gerealiseerd, zie
ex ante, evenwichtsinkomen.
Exogene grootheden
De hoogte van exogene grootheden wordt buiten het
model bepaald. De hoogte van
endogene grootheden wordt door het
model verklaard uit de hoogte van de
exogene grootheden. In C = cY + Co zijn de
marginale spaarquote c en de autonome consumptie Co de
exogene grootheden.
Externe effecten
Zie positieve en negatieve
externe effecten.
Externe waarde van de euro
De wisselkoers van de euro. De Europese Centrale Bank houdt zich niet direct bezig met de handhaving hiervan.
Frictiewerkloosheid
Er zal altijd enige werkloosheid zijn, omdat mensen voor het zoeken van een nieuwe baan tijd nodig hebben. Deze vorm van werkloosheid wordt kleiner door de werking van de CWI's te verbeteren.
Geaggregeerde grootheden
Het werken met geaggregeerde grootheden is kenmerkend voor de
macro-economie. Voorbeelden zijn de som van alle inkomens in een land en de totale hoeveelheid vacatures.
Gedragsvergelijking
Een dergelijke vergelijking geeft weer hoe economische subjecten reageren op een verandering van een economische grootheid. De
consumptiefunctie geeft bijvoorbeeld weer hoe de consumenten hun bestedingen af laten hangen van het
nationaal inkomen.
Geïmporteerde inflatie
Hier spreekt men van indien de bron van de prijsstijgingen in het buitenland zit, doordat ingevoerde grondstoffen of eindproducten duurder zijn geworden.
Geïnduceerd
Afhankelijk (van het nationaal inkomen). In de vergelijking C = cY + Co is de term cY de geïnduceerde consumptie.
Gemiddelde arbeidsproductiviteit
De hoeveelheid productie per werknemer per tijdseenheid.
Gemiddelde consumptiequote
Geeft weer welk gedeelte van het
nationaal inkomen wordt geconsumeerd.
Gemiddelde spaarquote
Geeft weer welk gedeelte van het
nationaal inkomen wordt gespaard.
Gesloten economie
Een
economie of economisch
model zonder transacties met het buitenland.
Hausse
Periode van
hoogconjunctuur.
Herfinancieringstransacties
Belangrijkste vorm van
open markttransacties.
Hoogconjunctuur
De economische activiteit is zodanig dat de economische groei boven de trendmatige groei zit. Als er echter
overbesteding optreedt, kan dit weer nadelige gevolgen hebben voor de groei.
Huishouden
Een economische eenheid, zoals een gezin, een onderneming of de overheid.
Human capital
"Menselijk kapitaal". Door ontwikkelingen in het onderwijs volgen meer mensen een gespecialiseerde opleiding, zodat de kwaliteit van de
arbeid toeneemt. De uitgaven voor onderwijs beschouwt men tegenwoordig als een investering in
human capital. Men gebruikt hier het woord 'kapitaal', omdat de
productiefactor arbeid als het ware wordt geproduceerd door onderwijs. Het onderwijs vatten we hier op als een productieproces, vergelijkbaar met de fabricage van bijvoorbeeld auto’s. Men spreekt over uitval, efficiency en rendement van opleidingen. Het consumptieve aspect van het onderwijs (de behoeftebevrediging die mensen ontlenen aan het vergaren van kennis), komt daarbij op de achtergrond.
Huur
De beloning voor het ter beschikking stellen van gebouwen.
Identiteit
Een noodzakelijke gelijkheid: een vergelijking die per definitie waar is en daarom ook
definitiegelijkheid wordt genoemd, zoals Y= C + I + O + E - M.
Importlek
Zie
inkomenslekken.
Indexcijfer
Verhoudingsgetal waarmee een grootheid ten opzichte van het
basisjaar wordt vergeleken.
Indirecte belastingen
Belastingen die verband houden met bestedingen, zoals de BTW en accijnzen. Ze worden ook kostprijsverhogende
belastingen genoemd.
Inflatie (prijs)
Stijging van het gemiddelde prijspeil. Met de losse term inflatie wordt vrijwel altijd
prijsinflatie bedoeld. Verschillende vormen van inflatie zijn monetaire
inflatie,
bestedingsinflatie,
kosteninflatie,
stagflatie en
geïmporteerde inflatie.
Informatiegoederen
Onderscheiden zich van 'gewone' goederen doordat de waarde voor de
consument ervan pas te bepalen is nadat de informatie is geconsumeerd. Ze worden daarom ook wel ervaringsgoederen genoemd. Daarnaast onderscheiden informatiegoederen zich van gewone goederen door hun kostenstructuur. Het
produceren van het eerste exemplaar van een informatiegoed is zeer kostbaar, terwijl reproductie juist erg goedkoop is. Een goed voorbeeld van een informatiegoed is het besturingssysteem Windows.
Inkomensevenwicht
Zie
keynesiaans evenwicht.
Inkomenslekken
Geld dat niet als besteding terugkeert in de
economische kringloop van een land, waardoor de werking van de
multiplier verzwakt wordt. Een exogene vergroting van
overheidsuitgaven heeft derhalve een minder sterk effect op het
nationaal inkomen dan Keynes voorspelt. De inkomenslekken zijn de
besparingen, de
belastingen en de import.
Interest
De beloning voor het ter beschikking stellen van geld.
Interne waarde van de euro
De koopkracht van de euro. Handhaving van de interne waarde van de euro is de primaire doelstelling van de Europese Centrale Bank.
Investeringen
De aanschaf van
kapitaalgoederen door de
producent. Deze investeringen kunnen plaatsvinden ter vervanging van afgeschreven
kapitaal en voor uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. Zie
bruto-investeringen. en
netto-investeringen, alsmede breedte- en
diepte-investeringen.
Kapitaal
In de algemene
economie meestal opgevat als reëel
kapitaal, d.w.z. goederen als
productiefactor, in tegenstelling tot geldkapitaal dat een som geld is.
Kapitaal is een
afgeleide productiefactor.
Kapitaalgoederen
Alle goederen die door een
producent zijn aangekocht, die tezamen de
productiefactor kapitaal vormen. Men spreekt ook wel van reëel
kapitaal, in tegenstelling tot geldkapitaal. Men onderscheidt vaste en vlottende
kapitaalgoederen.
Keynesiaans evenwicht
De
ex ante effectieve vraag is gelijk aan het
ex post nationaal inkomen. Deze hoogte van het
nationaal inkomen wordt ook het evenwichtsinkomen genoemd. Er is sprake van
inkomensevenwicht.
Keynesianen
De aanhangers van de econoom Keynes leggen de nadruk op de vraagkant van de
economie en de korte termijn. Zij gaan uit van de starheid van prijzen en vooral van de lonen. Volgens Keynes zijn in een situatie van
onderbesteding de lonen star naar beneden, maar zou bij een daling van het
loon de starheid van de prijzen ervoor zorgen dat de koopkracht van de werknemers daalt, waardoor de
effectieve vraag niet stijgt.
Andersom kan deze starheid ervoor zorgen voor een goede werking van het multiplier-effect. In dat geval zal bij een toename van de autonome
overheidsbestedingen het
nationaal inkomen uiteindelijk sterker stijgen dan de initiële toename van de
effectieve vraag. Er is dan een rol voor een actieve overheid. Zie anti
Deze zienswijze staat tegenover die van de
Klassieken (Neo)">neoklassieken, die veronderstellen dat het markt- en prijsmechanisme wel soepel werkt.
Klassieken (Neo)
De neoklassieken leggen de nadruk op de aanbodkant van de
economie en de lange termijn. Zij vertrouwen op het gemakkelijk aanpassen van de prijzen op de markten. Volgens hen is er altijd sprake van
bestedingsevenwicht, omdat de soepele aanpassing van de prijzen en lonen garandeert dat de
productiecapaciteit op elk moment volledig bezet is.
Kondratieff-golf
Een lange golfbeweging, vernoemd naar de Russische econoom Kondratieff, waarvan één cyclus een periode van 50 à 60 jaar betreft. De golf kan opgevat worden als een schommeling in de trendbeweging. Men neemt aan dat belangrijke uitvindingen, zoals de serie uitvindingen die de industriële revolutie op gang bracht of de uitvindingen in de informatie- en communicatietechnologie, de
lange golf bepalen. In de opgaande fase van de
lange golf wordt het economisch leven opgestuwd door de investeringsdrang die samenhangt met de exploitatie van nieuwe mogelijkheden. Men heeft geconstateerd dat in deze fase de
hoogconjunctuur domineert en de
laagconjunctuur betrekkelijk mild is, terwijl in de neergaande fase de conjuncturele depressies naar verhouding langer en ernstiger zijn.
Kosteninflatie
Bij kosteninflatie stijgen de prijzen doordat de productiekosten omhoog gaan. Dat gebeurt als de prijzen van grondstoffen en energie stijgen, of als de loonstijging hoger is dan de groei van de
arbeidsproductiviteit. Ondernemers berekenen de stijging van de kosten door in de prijzen die zij voor hun goederen en
diensten vragen. Ook de overheid kan kosteninflatie veroorzaken, als zij hogere prijzen gaat vragen voor haar
diensten.
Kostprijsverhogende belastingen
Zie indirecte
belastingen.
Kwalitatieve structurele werkloosheid
Deze vorm van
structurele werkloosheid hangt samen met de
technische ontwikkeling. Door het invoeren van nieuwe productiemethoden kunnen arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit is het geval als door de nieuwe techniek dezelfde hoeveelheid goederen met minder
arbeid wordt geproduceerd. In dat geval stijgt de
arbeidsproductiviteit.
Kwantitatieve structurele werkloosheid
Van deze vorm van
structurele werkloosheid is sprake als het aantal arbeidsplaatsen te klein is voor de
beroepsbevolking.
Laagconjunctuur
De economische groei ligt onder de trendmatige groei. Zie
baisse,
recessie,
depressie.
Lange golf
Zie
kondratieff-golf.
Lombard-rente
Rente die banken moeten betalen voor de
marginale beleningsfaciliteit. De
Lombard-rente is hoger dan de
refi-rente en vormt de bovengrens van de geldmarktrente.
Loon
De beloning voor het beschikbaar stellen van de
productiefactor arbeid. Hier vallen alle andere namen onder die beloningen inhouden voor
arbeid, zoals salaris, vakantiegeld, bonus, 13e maand, gratificatie, honorarium.
Loon-prijsspiraal
Wanneer de prijzen stijgen als gevolg van
overbesteding of monetaire
inflatie, zullen werknemers op de
overspannen arbeidsmarkt een hoger
loon eisen. Deze loonstijging wordt in de prijzen van producten doorberekend en heeft derhalve nog hogere looneisen tot gevolg. Deze vicieuze cirkel wordt de loon-prijsspiraal genoemd.
Loonquote
De totale
loonsom gedeeld door het
nationaal inkomen.
Loonsom
De hoeveelheid
loon, inclusief sociale lasten, in het
nationaal inkomen.
Maatschappelijke baten
Zie positieve
externe effecten.
Maatschappelijke kosten
Zie negatieve
externe effecten.
Macro-economie
Kenmerkend voor de macro-economie is het werken met
geaggregeerde grootheden. Voorbeelden van dergelijke grootheden zijn: het totaal van alle inkomens of alle werkgelegenheid in een land. De macro-economie probeert de hoogte en de verandering van het
nationaal inkomen, de werkgelegenheid en het loon- en prijspeil te verklaren.
Marginale beleningsfaciliteit
Voorbeeld van een permanente faciliteit. Hierop kunnen kredietinstellingen met een zeer kortlopend liquiditeitstekort een beroep doen.
Marginale consumptiequote
Geeft weer welk deel van een stijging van het
nationaal inkomen geconsumeerd zal worden. Het is de richtingscoëfficiënt in de
consumptiefunctie. De som van de marginale consumptiequote en
marginale spaarquote is per definitie samen één.
Marginale spaarquote
Geeft weer welk deel van een stijging van het
nationaal inkomen gespaard zal worden. Het is de richtingscoëfficiënt in de
spaarfunctie.
Meso-economie
Bestudeert de economische processen op bedrijfstakniveau.
Micro-economie
Leidt algemeen geldend gedrag af voor consumenten en producenten en neemt daarbij individuele consumenten en individuele ondernemers als uitgangspunt. Prijsvorming van afzonderlijke goederen staat centraal. De vraag die de consumenten uitoefenen en de kosten die de producenten moeten maken, spelen bij de prijsvorming een belangrijke rol, evenals de omstandigheden waaronder een goed wordt verhandeld.
Model
Een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, waarbij je relaties tussen grootheden eenvoudiger voorstelt dan ze in werkelijkheid zijn. Een model heeft als doel inzicht te verkrijgen in de werkingen van een economisch systeem zonder daarvoor een onoverzichtelijke hoeveelheid data te moeten gebruiken. Een model maakt gebruik van exogene en
endogene grootheden.
Monetaire inflatie
Bij monetaire
inflatie is het saldo van geldschepping en de ontpotting groter dan dat van de geldvernietiging en de oppotting. Door de toename van de geldhoeveelheid zal de
effectieve vraag stijgen, wat tot
prijsinflatie kan leiden.
Moral hazard
Een term die veel gebruikt wordt als het over verzekeringen gaat. Bedoeld wordt dat iemand zich risicovoller gaat gedragen, zodra hij verzekerd is. Denk aan iemand die een reisverzekering heeft en daardoor op vakantie minder goed op zijn digitale camera let dan hij zonder verzekering zou hebben gedaan. Het probleem voor de verzekeraars is dat ze zulk gedrag niet goed kunnen controleren, omdat ze niet iedereen in de gaten kunnen houden. De verzekerde weet dus meer over zijn eigen gedrag dan de verzekeraar; met andere woorden: er is sprake van
asymmetrische informatie. Verzekeraars gaan moral hazard tegen door een eigen risico in te voeren.
Multiplier
Het verschijnsel dat de uiteindelijke groei van het
nationaal inkomen hoger kan zijn dan de aanvankelijke, autonome stijging van de
effectieve vraag. Een besluit van de ondernemingen om meer te gaan investeren, betekent concreet dat zij bij andere ondernemingen meer
kapitaalgoederen, zoals machines en transportmiddelen, gaan kopen. Omdat er in een situatie van
onderbesteding veel ongebruikte
productiecapaciteit is, breiden de producenten van
kapitaalgoederen graag hun productie. Zij moeten daarvoor meer werknemers in dienst nemen. Bovendien gaan ze meer bestellingen plaatsen bij toeleverende ondernemingen, die daardoor op hun beurt ook extra personeel nodig hebben. De groei van de productie betekent dat er meer inkomen wordt verdiend door de mensen die eerst werkloos waren. Het hogere
nationaal inkomen veroorzaakt een verdere stijging van de effectieve vraag; nu door de particuliere consumptie. Dan gaan ook de bedrijvigheid en de werkgelegenheid toenemen in de ondernemingen die consumptiegoederen voortbrengen. Het
nationaal inkomen gaat daardoor nog verder omhoog: de hogere
investeringen, waarmee het allemaal begon, hebben een sneeuwbaleffect gehad. De werking van de multiplier wordt verzwakt door
inkomenslekken.
Nationaal inkomen
De som van de
primaire inkomens van de burgers en overheid van een land verdiend in een bepaald jaar.
Nationale rekeningen
Boekhoudkundige beschrijving van de geldstromen in een land in een bepaald jaar.
Nationale spaaroverschot
Het
saldo van de particuliere sector plus het
saldo van de overheidssector. Dit spaaroverschot - positief of negatief - moet gelijk zijn aan het
saldo van de sector buitenland.
Natuur
Oorspronkelijke
productiefactor die alle natuurlijke hulpbronnen, zoals grond, bossen en delfstoffen omvat. De delfstoffen, die reeds gewonnen zijn, behoren tot het vlottend
kapitaal.
Negatieve externe effecten
Een onderneming die afvalstoffen in een rivier loost, veroorzaakt nadelen die niet in de kostprijs van het product worden verwerkt. Dit zijn maatschappelijke nadelen. De mensen die hierdoor minder
welvaart genieten, zijn meestal niet de afnemers van het product. Zulke bijverschijnselen noemen we negatieve
externe effecten. Hiervan is sprake als nadelige gevolgen van de consumptie of productie buiten de markt om een rol spelen. Als men bij de productie wél let op de negatieve
externe effecten, spreekt men van de
maatschappelijke kosten van de productie. De
maatschappelijke kosten van de productie zijn hoger dan de bedrijfseconomische kosten. Zie positieve
externe effecten.
Negatieve selectie
Een term die veel gebruikt wordt als het over verzekeringen gaat. Neem als voorbeeld een ziektekostenverzekering. Stel dat alle Nederlanders hetzelfde ziektekostenpakket hebben en dezelfde premie betalen. Voor gezonde mensen is die premie dan relatief duur, en voor mensen die veel kans lopen ziek te worden, is die premie relatief goedkoop. Voor gezonde mensen is het dus aantrekkelijk om een andere verzekeraar te zoeken waar ze een lagere premie betalen. Het probleem is hier dat de verzekeraar niet weet hoe gezond iedereen is: er is sprake van
asymmetrische informatie. Hij heeft wel wat aanwijzingen, bijvoorbeeld de leeftijd. De verzekeraar zou daarom mensen onder de vijftig jaar een lagere premie kunnen aanbieden, en mensen boven de vijftig jaar een hogere premie. Verzekeraars proberen hun verzekerden op die manier steeds verder uit te splitsen, en zo de premie zo goed mogelijk te laten aansluiten op de risico's die een verzekerde loopt. Dit noem je
negatieve selectie. Hierdoor ontstaat echter een probleem: de premie voor oudere, chronisch zieken wordt onbetaalbaar!
Negatieve selectie dwingt de overheid dus in te grijpen. Daarvoor zijn allerlei manieren. Denk onder andere aan de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Volgens deze wet betaalt de overheid de kosten voor langdurige verpleging uit de eerste twee schijven van de inkomstenbelasting.
Netto binnenlands product (NBP)
Gelijk aan het bruto binnenlands product (BBP) minus de afschrijvingen
Netto nationaal product (NNP)
Gelijk aan het bruto nationaal product (BNP) minus de
afschrijvingen. Het NNP moet gelijk zijn aan het
nationaal inkomen.
Netto toegevoegde waarde
Gelijk aan de
bruto toegevoegde waarde minus de
afschrijvingen.
Netto toegevoegde waarde van de overheid
Omdat er voor de productie van de overheid geen verkoopprijzen op markten tot stand komen, meten we de bijdrage van de overheid door de
netto toegevoegde waarde van de overheid gelijk te stellen aan de ambtenarensalarissen.
Netto-investeringen
De
investeringen die de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad in een land veranderen. De netto-investeringen zijn te bereken door van de
bruto-investeringen de
afschrijvingen af te trekken. De netto-investeringen bestaan uit de
uitbreidingsinvesteringen plus de
voorraadmutatie.
Netwerkeffecten
Treden vaak op in de ICT-sector, maar ook in traditionelere
sectoren zoals openbaar vervoer en telefonie. Als voorbeeld het vaste telefonienetwerk. Als je als
consument een aansluiting hebt op dit netwerk, neemt de waarde van jouw aansluiting toe naarmate er meer andere consumenten op dat netwerk zijn aangesloten. Je kunt dan immers meer mensen bereiken met jouw telefoonaansluiting. Voor het besturingssysteem Windows geldt iets vergelijkbaars. Omdat de meerderheid van de computergebruikers Windows op zijn computer heeft geïnstalleerd, zullen schrijvers van softwareprogramma's dit besturingsprogramma vaak als uitgangspunt kiezen. Dit geeft ze immers de grootste potentiële markt. Veel computergebruikers blijken daarom in de praktijk voor Windows te kiezen. Dit verstevigt de positie van Microsoft en maakt het voor een onderneming als Macintosh moeilijk om te overleven.
Niet-duurzame consumptiegoederen
Zowel consumptiegoederen die slechts één keer te gebruiken zijn, als milieuonvriendelijke consumptiegoederen.
Nominaal nationaal inkomen
Het
nationaal inkomen in geld uitgedrukt, waarbij geen rekening is gehouden met de
inflatie.
Nut
Wordt ontleend aan het
consumeren van goederen. Zie ook
welvaart.
Objectieve methode
Het
nationaal inkomen wordt gemeten door de
netto toegevoegde waarde van de productie van alle ondernemingen op te tellen bij de
netto toegevoegde waarde van de overheid.
Omzet
Het aantal in een bepaalde periode verkochte producten maal de verkoopprijs per stuk.
Onderbesteding
De
effectieve vraag is kleiner dan de
productiecapaciteit. De bestedingen schieten tekort om voldoende werkgelegenheid te bieden voor het gegeven arbeidsaanbod. Er is sprake van
conjuncturele werkloosheid.
Ondernemer
Combineert de drie productiefactoren.
Ontvangsten van de overheid
Deze bestaan uit directe
belastingen, indirecte
belastingen, niet-belastingmiddelen - bijvoorbeeld winstuitkeringen door overheidsondernemingen en
retributies - alsmede premies voor de sociale verzekeringen.
Oorspronkelijke productiefactoren
Natuur en
arbeid.
Kapitaal noemt men de
afgeleide productiefactor .
Open economie
Een economiemodel met een sector buitenland. Met open
economie kan ook bedoeld worden dat het land intensieve handelsrelaties heeft met het buitenland.
Open markttransacties
Zijn bedoeld voor het sturen van de
rente, het beheersen van de liquiditeitsverhoudingen en het afgeven van signalen over de koers van het monetaire beleid. De belangrijkste vorm van open markttransacties zijn
herfinancieringstransacties.
Overbesteding
De
effectieve vraag is groter de
productiecapaciteit. Er is sprake van
bestedingsinflatie en een
overspannen arbeidsmarkt. Zie
loon-prijsspiraal.
Overdrachtsuitgaven
Inkomensoverdrachten van de overheid naar burgers toe. De overheid verwacht hiervoor geen tegenprestatie, zoals de bijstandsuitkeringen en de inkomensondersteunende subsidies.
Overheidsbestedingen
Het gedeelte van de
overheidsuitgaven waar de overheid wel een tegenprestatie voor verlangt, in tegenstelling tot bij de
overdrachtsuitgaven. De overheidsbestedingen zijn te verdelen in
overheidsinvesteringen en
overheidsconsumptie.
Overheidsconsumptie
De uitgaven van de overheid aan andere productiefactoren dan vast
kapitaal. Hieronder vallen naast kantoorbenodigdheden en dergelijke ook de ambtenarensalarissen.
Overheidsinvesteringen
De aanschaf van vaste
kapitaalgoederen door de overheid, zoals voor spoorlijnen, wegen, bruggen, gebouwen en dijken.
Overheidsproductie
Zie
netto toegevoegde waarde van de overheid.
Overheidsuitgaven
De
overheidsbestedingen plus de
overdrachtsuitgaven.
Overspannen arbeidsmarkt
De vraag naar
arbeid is groter dan het aanbod van
arbeid. De
effectieve vraag is groter dan de
productiecapaciteit. Door de
schaarste aan arbeidskrachten leidt deze situatie tot een stijging van de lonen.
Pacht
De beloning voor het beschikbaar stellen van grond.
Participatiegraad
De omvang van de
beroepsbevolking uitgedrukt in procenten van de potentiële
beroepsbevolking.
Permanente faciliteiten
Permanente faciliteiten zijn ervoor om zeer kortlopende liquiditeiten te verschaffen of te onttrekken en signalen af te geven over de algemene koers van het monetaire beleid. Het gaat hierbij om leningen van maximaal één dag. Vallen uiteen in marginale beleningsfaciliteiten en depositofaciliteiten.
Positieve externe effecten
Goederen met positieve
externe effecten herken je veelal aan het feit dat de overheid het gebruik ervan door subsidies stimuleert. Je kunt denken aan huizen met mooi aangelegde tuinen, die ook voor de mensen in de omgeving bijdragen tot de
welvaart. Ook openbaar vervoer heeft een positief extern effect. Het gebruik ervan dringt de vervuiling door het particuliere autoverkeer terug. Door positieve
externe effecten ontstaan
maatschappelijke baten.
Potentiële beroepsbevolking
Alle personen tussen de 15 en 65 jaar. Ook mensen in de WAO behoren tot hiertoe, omdat zij in principe aangepast werk zouden kunnen doen.
Primaire inkomens
De inkomens die men ontvangt als beloning voor het ter beschikking stellen van de productiefactoren. Zie
loon,
pacht en
huur,
interest en
winst.
Prisoner's dilemma
Spel waarin strategieën die van tevoren optimaal zijn tot een uitkomst leiden die voor beide spelers niet optimaal is. Het oorspronkelijke prisoner's dilemma gaat als volgt: twee dieven worden betrapt door de politie. De politie neemt beide dieven naar een aparte kamer op het politiebureau en geeft ze het volgende aanbod: 'als jij bekent, maar je partner niet, word jij vrijgelaten en gaat je partner 20 jaar de gevangenis in. Als je weigert met ons mee te werken en je partner bekent wel, dan ga jij 20 jaar de gevangenis in, terwijl je partner vrijuit gaat.' Als beide mannen bekennen, heeft de politie hun verdere medewerking niet nodig en gaan ze beiden voor 10 jaar de gevangenis in. Als geen van beide mannen bekent, dan heeft de politie slechts voldoende bewijs om ze voor één jaar gevangen te zetten. Je kunt afleiden dat het voor beide mannen, ongeacht de strategie van de ander, optimaal is te bekennen. Hierdoor gaan ze beiden voor tien jaar de gevangenis in. Als ze beiden niet hadden bekend, waren ze slechts één jaar de gevangenis ingegaan.
Producent
Zie
ondernemer.
Produceren
Het combineren van productiefactoren, waarbij goederen en
diensten voor consumptie geschikt gemaakt worden.
Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid goederen en
diensten die geproduceerd kan worden. Deze is afhankelijk van de
aanbodfactoren.
Productiefactor
Een middel waarmee geproduceerd kan worden. Er worden drie productiefactoren onderscheiden:
natuur,
arbeid en
kapitaal. De eerste twee noemt men oorspronkelijk en
kapitaal noemt men de
afgeleide productiefactor.
Raad van Bestuur van de ECB
Belangrijkste besluitvormende orgaan van het Europees Stelsel van Centrale Banken, dat bestaat uit de zes directieleden van de ECB en de centrale bankpresidenten van de twaalf aan de EMU deelnemende EU-lidstaten.
Recessie
In het dagelijks spraakgebruik betekent dit een periode van
laagconjunctuur, maar officieel is er sprake van een recessie als het bruto binnenlands product twee kwartalen achter elkaar is gedaald.
Reëel kapitaal
Zie
kapitaalgoederen.
Reëel nationaal inkomen
Het
nationaal inkomen gecorrigeerd voor de
inflatie. Zo is te zien in hoeverre de koopkracht is veranderd.
Refi-rente
Rente die vergoed wordt op
reserveverplichtingen en
herfinancieringstransacties.
Rente
Zie
interest.
Reserveverplichtingen
Dienen om een structureel tekort op de geldmarkt tot stand te brengen. Kredietinstellingen zijn steeds voor een maand verplicht gemiddeld 2% van bepaalde passivaposten van hun balans aan te houden bij één van de nationale centrale banken.
Retributies
Heffingen voor
diensten die de overheid aan burgers verleent, zoals de afgifte van paspoorten. Behoort bij het gedeelte van de
ontvangsten van de overheid dat komt uit niet-belastingmiddelen.
Saldo van de overheidssector
De
ontvangsten van de overheid minus de
overheidsconsumptie en de
overheidsinvesteringen. (B - O)
Saldo van de particuliere sector
De
besparingen minus de
investeringen. (S - I)
Saldo van de sector buitenland
De waarde van de export minus de waarde van de import. (E - M)
Schaars
Iets is schaars als er productiefactoren voor moeten worden opgeofferd.
Schaarste
Schaarste bestaat omdat onze tijd beperkt is. Hierdoor zijn we gedwongen te kiezen. We kiezen daarom voor een bepaalde studieduur, een bepaalde werktijd, aantal uren vrije tijd en een tijdstip van pensionering. Hierdoor is ons inkomen ook beperkt en moeten we kiezen welke goederen we
consumeren.
Sectoren
Men onderscheidt in de
macro-economie de volgende vijf sectoren: consumptiehuishoudingen, ondernemingen, de collectieve sector, de financiële instellingen en het buitenland.
Seizoenbeweging
De jaarlijkse, regelmatig terugkerende schommelingen in de bedrijvigheid, die hun oorzaak vinden in de wisselende omstandigheden van de seizoenen.
Spaarfunctie
Deze
gedragsvergelijking beschrijft het verband tussen de geplande
besparingen en het
nationaal inkomen. De spaarfunctie is af te leiden uit de
consumptiefunctie.
Spaarquote
Het deel van het
nationaal inkomen dat niet wordt geconsumeerd. Zie
marginale spaarquote.
Staat van middelen en bestedingen
Een schematische weergave van de identiteit:.Y + M = C + I + O + E. De som van het
nationaal inkomen en de invoer aan de linkerkant van de staat moet gelijk zijn aan de som van de totale bestedingen aan de rechterkant.
Stabiliteitspact
Pact waaraan landen zich na toetreding tot de Economische en Monetaire Unie moeten houden. Bepaalt onder andere dat de begroting op middellange termijn vrijwel in evenwicht moet zijn of een klein overschot moet vertonen.
Stagflatie
Combinatie van
inflatie en werkloosheid. Het woord is een samentrekking van
inflatie en stagnatie en heeft zich eind zeventiger jaren voorgedaan. De oorzaken van stagflatie liggen vooral bij de aanbodzijde (structureel).
Stroomgrootheid
Een grootheid die over een bepaalde periode (bijvoorbeeld één jaar) wordt gemeten. Voorbeelden van stroomgrootheden zijn:
nationaal inkomen,
omzet en kosten. Voorbeelden voor voorraadgrootheden zijn de maatschappelijke geldhoeveelheid, de kapitaalgoederenvoorraad en de
beroepsbevolking.
Structurele aspect van investeringen
Zie capaciteitseffect van
investeringen.
Structurele ontwikkeling
De geleidelijke verandering van de
productiecapaciteit door veranderingen in de
aanbodfactoren.
Structurele werkloosheid
Deze vorm van werkloosheid heeft zijn oorzaak bij de aanbodzijde van de
economie. Een deel van de
beroepsbevolking zou zelfs bij een volledige bezetting van de
productiecapaciteit werkloos blijven. We maken onderscheid tussen kwantitatieve en
kwalitatieve structurele werkloosheid.
Structuurtoezicht
Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank, bedoeld om ongewenste machtsposities te voorkomen die door fusies van banken kunnen ontstaan.
Subjectieve methode
De hoogte van het
nationaal inkomen wordt gemeten door alle
primaire inkomens van de burgers van een land bij elkaar op te tellen.
Technische ontwikkeling
Technische ontwikkeling vindt plaats via uitvindingen of inventions, geleidelijke vernieuwingen of innovations en verspreiding of diffusie van technische kennis. We spreken van kapitaalbesparende en arbeidsbesparende
technische ontwikkeling. Zie
basisinnovaties.
Toegerekend arbeidsinkomen
Het deel van de
winst van ondernemingen van
zelfstandigen, dat als fictief
loon voor
zelfstandigen wordt gezien bij de berekening van de
arbeidsinkomensquote.
Zelfstandigen zetten hun eigen
arbeid in gedurende het productieproces, maar dit komt in de statistieken slechts tot uitdrukking in de
winst.
Toegevoegde waarde
Gelijk aan het verschil tussen de marktwaarde van de productie en de gebruikte grond- en hulpstoffen en
diensten van derden. Zie netto en
bruto toegevoegde waarde, alsmede
toegevoegde waarde tegen factorkosten en
toegevoegde waarde tegen marktprijzen.
Toegevoegde waarde tegen factorkosten
Wanneer we de
toegevoegde waarde berekenen door de kostprijsverhogende
belastingen en de prijsverlagende subsidies weg te laten uit de verkoopprijzen.
Toegevoegde waarde tegen marktprijzen
Wanneer we de
toegevoegde waarde berekenen door uit te gaan van verkoopprijzen.
Toezicht op de beleggingsinstellingen
Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank; doelstellingen zijn een goede werking van de financiële markten en bescherming van potentiële beleggers op de markten.
Toezicht op de wisselkantoren
Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank; met name gericht op de handhaving van de integriteit van wisselkantoren.
Toezicht op het bankwezen
Toezichtstaak van De Nederlandsche Bank; valt uiteen in het bedrijfseconomisch toezicht en het
structuurtoezicht.
Transactiekosten
Kosten van het organiseren van ruilverkeer. Een voorbeeld: het ontstaan van markten kun je zien als een manier om de transactiekosten zo laag mogelijk te houden, omdat markten vragers en aanbieders van goederen bij elkaar brengen. speltheorie Houdt zich bezig met de besluitvorming van spelers (bijvoorbeeld ondernemingen) in strategische situaties. Van een strategische situatie is sprake als spelers zich ervan bewust zijn dat hun acties de acties van anderen beïnvloeden. Ze zullen daarom in het bepalen van hun strategie met de reacties van anderen rekening houden.
Trend
De gemiddelde groei van het
nationaal inkomen over een langere periode gemeten. De fluctuatie in de trend wordt zichtbaar in de Kondratieff-golf. Zie conjunctuur.
Uitbreidingsinvesteringen
De
investeringen die de vaste kapitaalgoederenvoorraad doen toenemen. Deze zijn te berekenen door van de vaste
kapitaalgoederen de
vervangingsinvesteringen af te trekken.
Vaste kapitaalgoederen
Kapitaalgoederen die meerdere productieprocessen meegaan. Op vaste
kapitaalgoederen wordt meerdere jaren afgeschreven. De som van de
vervangingsinvesteringen en de
uitbreidingsinvesteringen vormen samen het vaste
kapitaal.
Verdrag van Maastricht
Verdrag waarin voorwaarden voor deelname aan de Economische en Monetaire Unie zijn vastgelegd. Deze voorwaarden betreffen de
inflatie, de lange
rente, de overheidsfinanciën en de wisselkoers. Zo mag het financieringstekort niet meer dan 3% van het BBP bedragen en de staatsschuld niet meer dan 60% van het BBP.
Vervangingsinvesteringen
De
investeringen die de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad op peil houden. De aangekochte
kapitaalgoederen vervangen de economisch verouderde
kapitaalgoederen. Macro-economisch zijn de vervangingsinvesteringen gelijk aan de (nationale)afschrijvingen.
Vlottend kapitaal
Kapitaalgoederen die slechts één productieperiode meegaan. De handelsvoorraad van een
ondernemer behoort dus tot het vlottend
kapitaal, omdat ze maar één verkoopproces meegaan.
Voorraadgrootheid
Een grootheid waarvan de omvang op een bepaald moment vaststaat, in tegenstelling tot een
stroomgrootheid waarvan de omvang over een bepaalde periode wordt gemeten.
Voorraadmutatie
De verandering van de omvang van het vlottende kapitaalgoederenvoorraad gedurende een bepaalde periode. Zie
netto-investeringen.
Vraagfactoren
De componenten van de
effectieve vraag. De vraagfactoren zijn de consumptie,
investeringen,
overheidsbestedingen en het saldo van de buitenlandse vraag.
Vrijwilligerswerk
Alle werkzaamheden die niet gericht zijn op het verwerven van een inkomen.
Waarde overheidsproductie
Zie
netto toegevoegde waarde van de overheid.
Wegingsfactor
De relatieve belangrijkheid aan van een goed in een pakket goederen in het
basisjaar. Een wegingsfactor van een bepaald goed in het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie geeft aan welk deel van het inkomen een modaal gezin aan dat goed uitgeeft.
Welvaart
De mate van behoeftebevrediging, voor zover deze afhankelijk is van het omgaan met schaarse middelen.
Welvaart in enge zin
Eén van de manieren waarop het begrip
welvaart geïnterpreteerd wordt. Hoewel het de meeste gebruikte interpretatie is, is het niet de correcte. De reden hiervoor is dat niet alle schaarse middelen meegeteld worden, maar alleen die schaarse middelen die in het
nationaal inkomen zijn opgenomen. De kwaliteit van het milieu telt bijvoorbeeld niet mee. Zie ook
welvaart in ruime zin.
Welvaart in ruime zin
Eén van de manieren waarop het begrip
welvaart geïnterpreteerd wordt. Dit is de correcte interpretatie, omdat het - in tegenstelling tot
welvaart in enge zin - wel rekening met alle schaarse middelen houdt, dus ook de kwaliteit van het milieu.
Winst
De opbrengst minus de kosten in een bepaalde periode.
Winstmarge
Het verschil tussen de verkoopprijs van een product en de kostprijs.
Zelfstandigen
Personen die niet in loondienst zijn maar een eigen onderneming hebben.